Topsport en studie combineren – Ervaringen en tips uit de praktijk!

Sinds mijn zevende beoefen ik al de sport atletiek en nu, 18 jaar later, ga ik met nog altijd even veel plezier naar de trainingen en wedstrijden. Even wat achtergrondinformatie over mijn favoriete sport. Atletiek bestaat uit heel veel verschillende onderdelen; werponderdelen, springonderdelen, spinten en lange afstand. Als jonge atleet train je eigenlijk alle onderdelen om zo te ontdekken welk onderdeel je leuk vindt en waar je goed in bent. Al snel kwam ik erachter dat ik als kleine meid het liefste heel hard rende. Vooral niet te lang. Bij de trainingen merkte een trainer ook op dat ik voor mijn leeftijd toch aardig snel was, en op mijn 16e besloot ik dan ook alleen nog de focus te leggen op de sprint onderdelen. Nu, een paar jaar later, heeft dat sprinten toch al best goed uitgepakt. Na eerst vooral de 100m en 200m te doen, maakte ik in 2016 de switch naar de 400m.

Door Eva Hovenkamp (atlete TeamNL)

Vaak krijg ik de vraag: ‘Oh dus je bent fulltime sporter en dat is echt je baan?’ Mijn antwoord: ‘Nou nee, van atletiek word je niet echt rijk. Ik zie het meer als een uit de hand gelopen hobby.’ Eerlijk gezegd heb ik er niet vaak aan gedacht om fulltime sporter te zijn. Ik moet toegeven dat het combineren van topsport en school mij soms wel stress heeft opgeleverd, maar het was het allemaal waard.

In 6 VWO begon mijn hobby ‘uit de hand te lopen’. Ik was gegroeid van regiokampioen tot Nederlands kampioen in mijn leeftijd en besefte me ook dat hard trainen dus wel degelijke leidde tot betere prestaties. Mijn prestaties waren bij de nationale atletiekbond ook niet onopgemerkt gebleven en ik werd door de bondscoach sprint uitgenodigd om eens in de week bij de selectie op Papendal mee te trainen. “Wauw”. Mijn pap vertelde me dat Papendal toch wel het atletiekhart is van Nederland en dat ik zou gaan trainen met de allerbeste! Dit aanbod kon ik natuurlijk niet afslaan. En gelukkig dacht pap er ook zo over. Vanaf ons huis in Ede was Papendal bijna om de hoek en pap bracht me dan ook met veel plezier naar mijn eerste training daar.

Dat ‘één keer’ in de week meetrainen werd al snel twee keer, en later ineens drie keer… Ik zat nog steeds in mijn examenjaar en op dit punt kwam ik erachter dat goed plannen de ‘key’ was om beide goed te doen. De trainingen op Papendal waren van 15:00 tot 18:00 en dit betekende dat ik mijn school heel lief moest aankijken om soms iets eerder weg te mogen. Maar zo makkelijk ging dat niet. Eerlijk gezegd dacht ik: ze zullen het wel heel gaaf vinden dat ik daar mag trainen, dus een half uurtje eerder weg bij een les is dan geen probleem. Nou nee. De directrice dacht hier anders over: “Eva, mijn taak is er op toe te zien dat jij je diploma hier haalt, en eerder weg van de lessen draagt daar in mijn ogen niet aan bij…”. Daar had ze wel een punt. Maar ik wilde gewoon graag mijn kans grijpen om ook in atletiek verder te komen en van de allerbeste te leren. In goed overleg en met duidelijke afspraken kon er toch iets geregeld worden op school. En ook mede dankzij mijn toffe gymleraar die het geen probleem vond als ik gym zou missen en lekker op Papendal ging rennen. Drie keer in de week gingen pap en ik richting Papendal. Echter was trainen doordeweeks altijd een race van school naar huis. Ik was om 14:10 klaar op school en moest om 15:00 op Papendal zijn. Dit betekende dat ik als een gek moest fietsen om 14:30 thuis te zijn. Daarna snel iets eten en omkleden, want om 14:45 moesten we al in de auto zitten. In deze periode had ik misschien ook wel de overstap naar het wielrennen kunnen maken….

Terug van de trainingen op Papendal ging ik lekker douchen en avondeten. Rond 19:30 was er dan nog twee uur over voor huiswerk, precies genoeg voor twee vakken. Het derde vak moest ik dan de volgende ochtend voor school nog maar doen. Je begrijpt wel dat ik de studie-uren die we op school hadden ook altijd goed benutte. Hoe meer werk ik al op school deed, hoe minder ik thuis hoefde te doen, hoe eerder ik dan naar bed kon. Soms viel er ook wel eens een les uit op school. Het overgrote deel van de klas ging dan bij de supermarkt eten halen (ook als het pas 11u in de ochtend was). Maar ik, ik plofte ergens bij de mediatheek neer op school om nog snel wat huiswerk te maken of te leren voor de toets van morgen. Ik was zeker niet de nerd die al haar tijd in leren stak, maar ik wilde gewoon graag kunnen trainen zonder nog stress te moeten hebben over school.

Uiteindelijk heb ik, ondanks wat lessen skippen en twee weken missen omdat ik op mijn eerste trainingsstage was in het buitenland, mijn VWO diploma gehaald. En hier was ik dus ook best trots op. Maar wat ga je daarna doen? Voor mij was dit eigenlijk geen moeilijke vraag. Ik wilde graag naar de universiteit. Ik wilde iets gaan leren wat ik écht leuk vond en waar ik zelf voor gekozen had. Sommige sporters doen het liefst snel een korte opleiding zodat ze zich daarna vol op het sporten kunnen focussen maar ik, ik wilde gewoon graag studeren. Rond lopen op zo’n grote campus, nieuwe mensen ontmoeten, en vooral iets leren wat ík echt leuk vind. Ik twijfelde nog wel tussen een universiteit of een hbo opleiding. En eerlijk gezegd heb ik toen wel gekeken welk niveau het meest flexibel is en dus te combineren is met veel trainen.

Uiteindelijk koos ik voor de Wageningen Universiteit. Een universiteit die veel studies heeft in de richting die mij interessant leek; gezondheid. De uni is ook nog eens vlakbij Papendal en ik kon ook thuis blijven wonen. Op de universiteit werden bijna alle hoorcolleges opgenomen waardoor ik deze zelfstandig thuis kon volgen, heel erg fijn. De werkcolleges daarin tegen zijn juist fysiek omdat je met je groepje dan moet samenwerken aan een onderzoek. Het eerste jaar lukte het mij om hier nog aanwezig te zijn, maar naarmate ik fulltime (5 dagen in de week) ging trainen kreeg ik vrijstelling voor de werkcolleges. Dit betekende dat ik dus niet fysiek op de uni hoefde te zijn, heel fijn, maar ik vormde wel altijd een groepje met mezelf. Omdat mijn planning er anders uitzag dan die van alle andere studenten heb ik na het eerste jaar veel groepsopdrachten in mijn eentje gedaan. Niet heel gezellig, maar ik hoefde verder met niemand rekening te houden.

In een gemiddelde week trainden we maandag, woensdag en vrijdag twee keer op een dag. En dinsdag donderdag en zaterdag één keer. Op de dagen dat we twee trainingen hadden, deed ik tussen de trainingen wat aan de studie of in de avond. Op de dagen dat we maar één training hadden, probeerde ik soms in de middag naar de uni te gaan. Op zondag hadden we geen training maar ik wilde ook graag met vriendinnen en familie afspreken, dus dan werd er niet erg hard gestudeerd. Omdat ik van de uni een speciale topsportstatus had gekregen heb ik vijf jaar over mijn bachelor opleiding gedaan in plaats van de drie jaar die er voor staan. Deze extra twee jaar vond ik helemaal niet erg en hierdoor heb ik altijd sport en studie goed kunnen combineren zonder veel stress of moeite.

Nu, een jaar nadat ik mijn bachelor diploma heb behaald, ben ik parttime aan het werk. Ik wil heel graag nog een master gaan doen, maar dan ná de topsport. Een master duurt maar kort en om beter te weten welke master ik zou willen volgen, ben ik eerst wat werkervaring op gaan doen. Ik werk nu 16 uur voor het JOGG (jonger op gezond gewicht) project. Hierbij geef ik adviezen aan buurtlocaties en sportverenigingen om een gezonde omgeving te creëren. Het is erg leuk werk en goed te combineren met mijn trainingen. Door de coronamaatregelen is het ook voor mij veel thuiswerken en vanuit m’n huiskamer dus adviezen schrijven en ‘Teamsen’. Vanuit de topsport neem ik ook vaardigheden mee de werkvloer op, en van sommige skills ben ik mij niet eens heel bewust. Van collega’s hoor ik vaak dat ik taken en opdrachten meteen uitvoer en erg goed ben in het plannen van mijn agenda. Ik werk graag richting een doel, net als met de sport. Dan is het voor mij duidelijk waar ik heen moet en kan ik een pad uitstippelen. Een duidelijk pad/plan scheelt veel stress. Verder merk ik dat de sport mij ook heeft geleerd om te kunnen gaan met kritiek, teleurstellingen en verwachtingen en dit zie ik terug op de werkvloer. Als mensen kritiek hebben op mijn werk of ik voel druk van bepaalde verwachtingen, probeer ik meteen van de kritiek te leren of de verwachtingen waar te maken. Een verschil tussen sport en werk is dat bij het sporten mijn coach altijd aanwijzingen geeft over hoe het beter en sneller kan, op de werkvloer (en vooral nu met thuiswerken) krijg ik niet veel aanwijzingen en moet ik veel zelf zien te regelen. Je krijgt ook niet altijd feedback op je werk.

Ik heb het altijd fijn gevonden om naast het sporten nog te studeren of te werken omdat je zo afwisseling blijft hebben. Mocht het met het sporten even minder gaan, kan ik me focussen op werk of andersom. En sporten houdt natuurlijk een keertje op. Op gegeven moment is mijn lichaam, of mijn plezier, op en moet ik de topsport laten varen. Ik ben blij dat ik nu al wat werk zodat de overgang later naar een ‘normaal’ leven soepeler zal gaan. Voor nu geniet ik nog optimaal van de topsport.  Mijn mam zei altijd: “Sporten kun je maar even, en werken nog je hele leven.”